In de 17e eeuw was een flink deel van Drenthe nog met hoogveen bedekt. De pas via Coevorden over de Hondsrug gold als een van de weinige begaanbare doorgangen van en naar de noordelijke provincies. Reizen overdag was niet gemakkelijk, ’s nachts zelfs vrijwel onmogelijk – en al helemaal wanneer je eindbestemming een afgelegen havezate was. Op Oldengaerde bijvoorbeeld, kon je bij nieuwe maan geen hand voor ogen zien.
Wie Oldengaerde wilde bereiken was vanaf Meppel, dat als de poort naar zuidwest Drenthe gold, aangewezen op onverharde wegen. In het gunstigste geval waren die wegen met wat puin of schelpen verstevigd. Het vervoer verliep hier heel moeizaam. Vanaf 1665 onderhield een postkoets een reguliere dienst tussen Amersfoort en Groningen. De koets reed via Echten ten oosten van Meppel over Ruinen. Er bestond ook een onverharde weg rechtstreeks van Meppel naar Ruinen. Vanaf Ruinen was er alleen een ‘secundaire weg’ naar Oldengaerde. Geen postkoets deed Oldengaerde aan, laat staan in de nachtelijke uren.
’s Avonds reizen moest je ook zo veel mogelijk zien te vermijden. Tekenend is een in 1709 verschenen relaas van de Engelsman Joseph Shaw over een reis vanuit Utrecht naar Paleis Het Loo. Shaw beschrijft hierin hoe hij verdwaalde in de ‘endless desert’ van de Veluwe en er niet in slaagde zijn bestemming te bereiken voor het intreden van de duisternis. In het pikkedonker probeerden hij en zijn medereizigers op een splitsing van twee wegen op de tast te achterhalen welke weg de diepste wagensporen had – dit in de hoop dat ze zo de juiste richting zouden vinden.
Iets minder tegenslag had het reisgezelschap van de Amsterdamse koopman Andries Schoemaker, die samen zijn vrienden Cornelis Pronk en Abraham de Haan op juli 1732 vanuit Heerenveen naar Diever wilde reizen. In de stromende regen bereikten de drie ’s avonds Diever, waar ze onderdak voor de nacht zochten. Maar in Diever had geen enkele herberg plek voor ze, omdat juist die dag de jaarlijkse paardenmarkt in het dorp werd gehouden. Dus moesten ze noodgedwongen doorreizen naar Dwingeloo, waar ze uiteindelijk een goede herberg vonden. Het dorp was volgens Schoemaker door de regen ‘ongemeen morsig’. Meer indruk maakte Oldengaerde, dat dezelfde dag door Cornelis Pronk werd getekend tussen stormvlagen en hagelbuien door. Het is de oudste afbeelding van de havezate die we kennen.
Een eeuw later waren sommige Drentse havezaten nog altijd niet door middel van een verharde weg met de buitenwereld verbonden. Zo berichtte een reiziger in 1838 aan het tijdschrift De Vriend des Vaderlands dat het betreurenswaardig was dat de havezate Havixhorst aan een slecht begaanbare ‘dikken zandweg’ lag. Hij pleitte voor bestrating, omdat de weg zulke mooie uitzichten te bieden had.
Mocht in Holland een lezer van het tijdschrift nieuwsgierig zijn geworden naar die Drentse uitzichten, dan moest hij er wel voor zorgen, dat hij bij daglicht op zijn bestemming aankwam. Want het onverlichte, nachtelijke Drenthe was bijna net zo onbereikbaar als in de 17e eeuw.
Marten Braaksma en Johan Lettink, studenten Rijksuniversiteit Groningen.
Doen onderzoek naar het nachtelijke leven op Drentse buitenplaatsen.
Geef een reactie