De klok slaat tien uur ’s avonds op Oldengaerde. Aalt Willem van Holthe gaapt en slaat zijn boek dicht. Hij kijkt naar zijn vrouw, Geertruid Agnes van Dedem. Die zit te knikkebollen in de stoel. Aalt staat op en port zijn vrouw in haar zij. ‘Kom, we gaan slapen, het wordt hier koud.’ Met een olielamp in de hand lopen ze de trap op.
Zo ongeveer kan het zijn gegaan op een doordeweekse dag in het begin van de 19e eeuw, toen Aalt met zijn gezin Oldengaerde bewoonde. Een fraai ledikant met behangsels wachtte hem en zijn vrouw boven. Behangsels zijn draperieën en gordijnen van zware, luxe stoffen die om het ledikant hangen – bedoeld om het bed rondom af te sluiten en de nachtelijke kou buiten te houden.
Beddengoed en behangsels waren kostbare bezittingen, zo blijkt uit boedelinventarissen van Drentse havezaten. Die inventarissen vermelden vaak heel uitgebreid de rijke stoffering van bedden en beddengoed. Een inventaris uit 1719 van het Huis te Echten bijvoorbeeld noemt een eiken ledikant met een ‘engelenhemel en hoofdeind van goud en zilverstof’, compleet met beddengoed, ter waarde van 225 gulden. Ter vergelijking: in diezelfde boedellijst wordt een koets met tuigen voor vier paarden en toebehoren getaxeerd op 200 gulden. Bedden waren dan ook eeuwenlang een belangrijk meubelstuk in huizen van stand. Ze dienden als slaapplek, maar hadden ook een representatieve functie als teken van de rijkdom en status van de bewoners.
Terwijl Aalt en Geertruid zich te rusten legden in hun behaaglijke bed, gingen de dienstbodes en knechten slapen op eenvoudige bedden op zolder, in het souterrain, bij de keuken of in de schuur bij het vee. Op Oldengaerde is vanuit de keuken nog een steil trapje zichtbaar dat leidt naar het dienstbodenkamertje erboven. Zo kon de meid snel aan het werk, wanneer ze ’s ochtends het vuur moest opstoken.
Voor logées was op havezaten altijd wel een bed aanwezig in een van de vele kamers die ze telden. Toen Aalt in 1824 het landgoed Rheebruggen van zijn moeder erfde, stonden er – afgaand op de boedellijst – wel veertien bedden in het huis. Bezoek stuurde je niet ’s avonds nog terug naar huis, want reizen in de nacht was onverantwoord. Dus bleven gasten slapen. Dat was ook voor de gastheer en gastvrouw meestal heel prettig. Niet een zoveelste stille, eindeloze winteravond met een boek bij de haard, maar in goed gezelschap nieuwtjes uitwisselen, roddelen, gezamenlijk dineren en daarna misschien samen even kaarten en musiceren – en dan rond middernacht haast maken om toch nog een beetje op tijd naar bed te gaan.
Gitta op den Akker, student Rijksuniversiteit Groningen.
Deed onderzoek naar het nachtelijke leven op Drentse buitenplaatsen.
Geef een reactie