‘Het is een ruïne in een wereld die vol ruïnes was, het is niets dan een kasteelruïne, in een afgelegen dorp.’
Zo beëindigt de romancier Antoon Coolen zijn beschrijving van het Groot Kasteel in het Noord-Brabantse Deurne, het dorp waar hij rond 1900 zijn jeugd doorbracht. Het bouwwerk, met de ingang afgekeerd van de openbare weg en gelegen in een lommerrijke tuin, intrigeerde Coolen van kinds af aan. De roman waaruit dit fragment komt, De vrouw met de zes slapers, stamt daarentegen uit zijn nadagen als schrijver. Op dat moment was het kasteel uit zijn jeugd al veranderd in een ruïne. Het gebouw werd in de herfst van 1944 door geallieerde beschietingen vernietigd en niet meer opgebouwd. De natuur greep zijn kans en het puin en de muurresten raakten overwoekerd.
Coolen beschrijft in de roman de levens van zes mannen die worden uitgenodigd om te overnachten op een kasteel omdat de bewoonster ‘iets ergs’ heeft meegemaakt. Een van hen is Jacob Cordewever. Het kasteel en zijn bewoonster spelen in zijn leven een hoofdrol. Cordewevers huwelijk is slecht. Hij wordt voortdurend gekweld door een verlangen naar zijn jeugd, waarin hij een romantische episode met de jonge freule beleefde. Haar liefde verspeelde hij om een voor hem onbegrijpelijke reden en sindsdien is in de nabijheid van de freule verblijven zijn grootste verlangen. Cordewever klaagt dat ‘het enige waarvoor hij nog wenste te leven […] voor hem in zijn aardse nietigheid onbereikbaar [was].’
Tegenover dit romantische droombeeld dat Cordewever van het kasteelleven heeft, stelt Coolen de schrijnende realiteit. Het leven van de freule verloopt allesbehalve rooskleurig. Ze is eenzaam en door haar slechte financiële situatie kan ze het gebouw niet onderhouden. Om deze weinig romantische kant van het adellijk bestaan nog verder uit te werken, introduceert Coolen een archeoloog en een vertegenwoordiger die in een briefwisseling commentaar leveren op de verheven positie die de adel zich aanmeet. Deze karakters zijn gebaseerd op Coolens mentor, de sociaal bewogen onderwijzer en journalist Hendrik Ouwerling met wiens steun de jonge Coolen zijn eerste literaire stappen zette.
Het Groot Kasteel, dat hij zo vaak had gezien, speelde niet alleen aan het einde van Coolens schrijfcarrière een rol, maar ook aan het begin. In 1925 publiceerde hij het korte verhaal ‘Dat sprookje het feodale kasteel’ over de jonge en intelligente boerenknecht Peer. Deze wordt verliefd op een jonge freule die op het kasteel woont maar hij durft niet tot haar, in zijn ogen verheven, wereld toe te treden. Dat deze wereld niet zo verheven is als Peer wel denkt, toont Coolen aan de hand van het hooghartige gedrag van haar ouders, de kasteelheer en -vrouwe. Coolen deelt duidelijk de afkeer van machtsmisbruik door wereldlijke en geestelijke autoriteiten met zijn mentor Ouwerling. Uit het verhaal spreekt Coolens verlangen om toe te treden tot de literaire kringen van het Roomse Brabant, wat vanwege zijn kritische geest niet makkelijk was.
Op het moment dat hij ‘Dat sprookje het feodale kasteel’ schreef, stond Coolen nog aan het begin van zijn carrière. Als jonge en ambitieuze schrijver lag de wereld voor hem open. In De vrouw met de zes slapers reflecteert hij hier dertig jaar later op en voegt er zijn herinneringen aan de jaren 30 en 40 aan toe. In eerder werk had Coolen altijd zijn mildheid met betrekking tot de mens verwoord. ‘Niet omdat de menschen zoo goed en zoo mooi zouden zijn, moet ge van hen houden, maar omdat ge hun getuige zijt en hun deelgenoot’, schreef hij in 1938. Maar na de Tweede Wereldoorlog realiseerde hij zich dat de toekomstvisioenen uit zijn jeugd waren ingehaald. De technologische vooruitgang had niet het geluk gebracht dat men beloofd had en de 20e eeuw was voor Coolen een verknoeide eeuw.
Na de oorlog raakte Coolen meer en meer verbitterd. Hij was teleurgesteld in de mens. Daarnaast kwam er een nieuwe generatie auteurs op. De impressionistische schrijvers die aan het begin van de eeuw zeer populair waren geweest en van wie Coolen zich een belangrijke vertegenwoordiger had mogen noemen, werden nu als hopeloos ouderwets gezien. Tot zijn dood in 1961 – als gevolg van een val uit de trein – verschenen er nog twee romans, maar deze evenaarden nooit meer de populariteit van zijn eerdere werk. Het verval van het kasteel uit zijn jeugdherinnering tot een ruïne weerspiegelt daarmee Coolens leven dat zo beloftevol begon en zeker bloei kende, maar door zijn vroegtijdige dood in mineur eindigde.
Sil Bouwmans
Geef een reactie